Past Simple

Je gebruikt de simple past om

  1. te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd EN er staat bij wanneer dat gebeurd is. Dit zijn woorden zoals: “yesterday, last week” enz.
  2. Te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en in het verleden is afgelopen. Meestal staat er “for” of “since” in de zin.

Bijvoorbeeld:

Last year my neighbour farted in his sleep

Vorig jaar liet mijn buurman een scheet in zijn slaap. In deze zin staat dat het in het verleden is gebeurd, namelijk vorig jaar. Het woord “liet” laat ook zien dat het verleden tijd is.

My neighbours lived in a stinky apartment for 2 months

Mijn buurman woonde in een stinkend appartement voor 2 maanden. In deze zin staat dat hij in hij twee maanden in een stink appartement heeft gewoond.

Hoe maak je de past simple?

Dat is eigenlijk heel simpel! We gebruiken de ED regel bij regelmatige werkwoorden. Dit is een ezelsbruggetje om te weten hoe je een werkwoord moet vervoegen (toepassen). Er zijn ook onregelmatige werkwoorden. Dit is een kwestie van het rijtje leren; zie de Onregelmatige werkwoorden (lijst)

De EDregel

Je maakt de past simple door het hele werkwoord te gebruiken zonder to en plakken daar +ed aan vast.

Bijvoorbeeld:

Het werkwoord lopen (to walk). Je ziet dat elk werkwoord precies hetzelfde; overal komt +ed bij.

I walked to school
You walked to school
He walked to school
She walked to school
It walked to school
We walked to school
They walked to school
You walked to school